Een tijdje geleden ontmoette ik een man. Een man met tatoeages en bruine ogen. Niet dat het ertoe doet dat hij tatoeages had maar het is het eerste wat in mijn hoofd schiet als ik aan hem denk. De ogen doen er zeker toen want ons eerste oogcontact was sprankelend, warm en open.
Ik werd nieuwsgierig naar hem. De context van de ontmoeting was een contactimprovisatiefestival waar een stuk of vijftig mensen rollend, voelend, gewicht gevend en dragend met elkaar dansten.
Wat mij nu bijblijft van de ontmoeting is een zin die op de een of andere manier te maken heeft met de tatoeages. De sprankeling en openheid ben ik vergeten maar ik herinner me die woorden, die ene zin.
Ok, er gaan nog een aantal zinnen aan vooraf. Een kort gesprekje. Op het moment dat ik met hem in gesprek raak verwacht ik in onze verbale uitwisseling dezelfde openheid als in zijn ogen. Maar het tegendeel is waar. Ik proef relativerende woorden, lichte ironie, een gestolde boosheid wellicht die als een mist tussen hem en mij in komen te staan.
We raken in gesprek over de plek waar we wonen. Hij woont in Amsterdam. En ik zeg dat ik daar geboren en getogen ben, ik ben een echte Amsterdammer. Ik voel mijn trots, jawel een 'echte' Amsterdammer. Amsterdam is 'mijn' stad, mijn thuis, mijn herkomst, mijn baken. Ja ik kom daar vandaan, en ook al woon ik al tien jaar bij Arnhem, het voelt nog steeds als mijn stad. Hij valt even stil en kijkt me onderzoekend aan. En dan zegt hij die ene zin.
Dan zegt hij 'Uit Amsterdam? Daar ben je te gewoon voor". Nu is het mijn beurt om stil te vallen. Mijn trots is in een keer weggevaagd. Te gewoon? Wat bedoelt hij? Ben ik gewoon? Waarom dan? Wanneer ben je dan bijzonder? Moet je bijzonder zijn om in Amsterdam te wonen? Oh, hij woont daar, het is nu 'zijn' stad, en omdat hij daar woont is hij uhm wel erg bijzonder....
Ik kijk in zijn ogen en zie een koelte die ik daarvoor niet had opgemerkt. Gewoon zijn is kennelijk de grootste crime die je maar kan overkomen. Mijn ogen kijken weg van die koelte, het voelt als een te groot contrast met de eerste keer dat ik die ogen ontmoette en dan zie ik plotseling zijn tatoeages. Ik kan me de concrete vormen niet meer herinneren maar zijn beide armen zijn vol weelderige blauwe lijnen getekend en aan de zijkant van zijn enkel zie ik er ook nog een. De tatoeages en het woord gewoon krijgen een verbinding. Ik heb geen tattoos. En ik woon ook niet meer in Amsterdam....
Het gesprek is ten einde, wat valt er nog te zeggen of te delen na zijn ene zin? Ik loop weg en raak in een vrolijk en intens dansduet verwikkeld met een voluptueuze dame met wie ik eerder een grappig en licht gesprek heb gevoerd. Later, 's avonds in bed komt die zin weer in mijn gedachten 'daar ben je te gewoon voor'. Met een kleine knoop in mijn maag val ik in slaap. De rest van het festival heb ik de man met de tattoos niet meer ontmoet.
Nu houd ik me al jaren bezig met 'gewoon' zijn. Ik gebruik liever het woord natuurlijk. Zonder opsmuk, geen pretentie, gewoon... gewoon. Natuurlijk bewegen, natuurlijk dansen, natuurlijk leven. Maar de zin met de woorden 'te gewoon' zetten me aan het denken. Hoe natuurlijk ik ook wil zijn 'te gewoon' dat is toch niet de bedoeling? Gewoon, wanneer ben ik gewoon? En hoe erg is het om gewoon te zijn?
Als ik om me heen kijk zie ik hoezeer mensen bezig zijn om toch maar zo bijzonder mogelijk te zijn. Het vermoeit me. Het maakt me verdrietig. Dat is de knoop in mijn maag. Ik wil niet zo mijn best doen om bijzonder te zijn. Tenslotte ben ik uniek en daarom al bijzonder.
En toch, die zin ... keert af en toe terug in mijn hoofd en dan denk ik 'zal ik een tattoo nemen'?
Reacties
Een reactie posten